Het beton (ode aan de bijlmerflat)

Written for the Bijlmer Boekt festival, 2012

Karin Amatmoekrim

Artwork by Eliza Savage

Koninklijk, zo had het moeten voelen. Het gebouw dat zich trots oprichtte, de schouders recht, met zicht op de verte. De voeten stevig geplant in de grond, onvermoeibaar gewapend beton, een beschermend gegeven in het onzekere bestaan. En in zich droeg de flat, want daar hebben we het hier over, een flat in Amsterdam Zuidoost, in zich droeg hij een veelheid aan levens.

Tien etages onderstreept door 360 meter lange galerijen, 1600 ramen aan de kant van de straat, en nog eens 1600 ramen waarin de zon zich elke dag spiegelde, en dan daartussenin de mensen, die hun bestaan droegen als een te krappe mantel, ongemakkelijk en te zelfbewust, of anderen bij wie het leven juist als een loszittende overjas om de schouders hing, al die verwachting ervan, niet wetend hoe ze de ruimte konden vullen.

Koninklijk, dat was dus het idee. Vandaar dat het gebouw samen met de andere flats een gerasterd patroon vormde. Zou je het van bovenaf bekijken, in vogelvlucht over de daken scheren, dan leek het op een honingraat. Honing, van bijen, en bijen, die werken om hun koningin te dienen.

Maar heel koninklijk was het toch niet, dat gebouw. Koningen, dat weet iedereen, wonen in huizen van marmer. Met beton hebben ze weinig van doen. En als je de flat stripte van behang, en mensen en van kliklaminaat en witte tegels in de sobere keukentjes, dan bleef er alleen nog maar beton over. Dat maakte niet veel uit, want ondanks dat er sprake was van marmer noch goud, was de flat iets kostbaars. Het was een zoemend vibreren van leven, een tevreden, verdrietig, opgewekt, opgewonden, slapend, nauwelijks merkbaar pulseren, tussen de betonnen vloeren en plafonds, tussen de 1600 ramen die uitzicht hadden op de straat en de andere 1600 vensters waardoor de zon naar binnen keek terwijl hij bezig was het park in schaduwen te hullen.

De flat vergrauwde daags na zijn oprichting. Mos en roest vatten post, spuitbussen en watervaste stiften lieten hun merk achter. Maar ondertussen bleef hij gewoon staan, ondersteunde in al zijn betonnen eenvoud mooi wel de mensen die hem beklommen, bepisten, soms zelfs bespotten. Maar er waren er minstens evenveel die hem lief hadden, vanwege zijn vergezichten en natuurlijk omdat hij hun thuis in zich droeg. Dus pis en mos en verwensingen in druipende letters ten spijt, bleef hij onvermoeibaar staan. En waarom ook niet?

Was hij soms niet het rotsvaste fundament van al die levens bij elkaar?

Neem nou dat huis op negen hoog.

Daar, achter de voordeur met de paardenharen voetenmat,  met een verouderde kinderpostzegel naast de bel, waar een driewieler vastgeklonken stond aan de regenpijp. Daar woonde de jonge vrouw, eigenwijs, luidruchtig, voor de duvel niet bang,  met haar twee kinderen. De flat ondersteunde de bank van die moeder, wanneer ze daarop neerzakte als ze moe was van al die dingen waar vrouwen moe van worden als ze de dertig zijn gepasseerd, mannen, kinderen, bazen, hun eigen moeders, en in dit geval ook deurwaarders en sociaal werkers, allemaal even overtuigd van het eigen gelijk. Nu was zij ook erg overtuigd van zichzelf, dus aan haar hadden ze een goeie. Ze had twee lichtbruine kindjes die om beurten op de driewieler de galerij af crossten, en van wie ze meer hield dan van het leven zelf. Ze was grofgebekt, deze vrouw, maar ze hield van deze flat. En deze flat, geloof het of niet, hield ook van haar. Want als het buiten stormde joeg de wind op negen hoog onstuimig om het gebouw heen. Het drong zich fluitend en kreunend door de kieren en overstemde elke gedachte, elke droom die de vrouw op dat moment ook zou kunnen dromen. De kinderen waren gewend aan de geluiden, ze waren geboren in die flat, misschien zelfs op een van die stormachtige nachten. Zíj sliepen onverstoorbaar door. Maar de moeder niet. Ze kroop diep weg onder haar deken en beeldde zich in dat ze de flat kon voelen meedeinen met de kracht van de wind. Dat deed hij niet, de flat. Hij stond steviger dan ooit, de voeten diep geplant in de aarde, trotse schouders, kop in de wind. Ze hoefde niet bang te zijn. Hij was hierop gebouwd.

Hij was haar trouw.

Toch vertrok ze. Vanwege de storm en de hoogte, waarschijnlijk. En omdat er, ondanks die hoogte, nog altijd mensen boven haar woonden. Mensen die rondliepen en ruzie maakten en dingen lieten vallen, waardoor zij soms stijf van de angst op de bank zat. Op die momenten was de wereld te dichtbij. Maar als ze uit het raam naar buiten keek, in de verte waar de andere flats gedeeltelijk te zien waren, en daar beneden het park met zijn paden en zijn bomen en de kleine figuurtjes die zich erdoorheen bewogen—dan was het weer te ver weg. Ze kon niet wennen, en ze vertrok. Met lichtbruine kindertjes en  driewieler en al. Wat achterbleef was de parketvloer, de eenvoudige keuken met kastjes van wit spaanplaat, en de kinderpostzegel naast de bel.

Het duurde niet lang voordat de oude vrouw in de flat trok. Ze liep een rondje door het huis, richtte de kinderkamer in als logeerkamer voor haar volwassen zoon die toch nooit zou blijven slapen, maar je wist maar nooit. Ze zette de bank niet tegen de achterwand zoals de jonge vrouw had gedaan, maar tegen de korte kant. Bij het raam kwam een houten schommelstoel met een hoge rugleuning. Een tv, een radio, een donkerhouten eettafel met een gehaakt kleed. En op de eerste middag dat de wind aantrok sinds het vertrek van de jonge vrouw, zette de flat zich schrap. Gewapend beton, voeten stevig in de grond, kop in de wind. De oude vrouw zakte in haar stoel en keek naar buiten, zoals elke namiddag, wanneer de zon wegzakte achter de gebouwen in de verte, met beneden zich het park en de langer wordende schaduwen van de bomen. Ze schonk zich nog een jenever in, tevreden en een beetje verdrietig, want die zakkende zon, en die schaduwen, dat deed toch iets met je.

De wind stootte onstuimig tegen de ramen, perste zich door de kieren naar binnen. De oude vrouw dronk met kleine teugjes. En de flat? Kop in de wind. Want beton is trouw.



For more stories by Karin Amatmoekrim, head over to Strangers Press, which has featured a collection of stories by this author as part of the VERZET chapbook series.